

Beplanting is met zijn diversiteit aan kleuren, vormen en structuren vaak bepalend voor de beleving van openbare ruimten. De keuze voor vaste planten of kruidachtigen blijft echter vaak beperkt tot populaire en gemakkelijke soorten, terwijl het beschikbare assortiment quasi eindeloos is. Drie deskundigen delen hun inzichten over vaste planten en hun toepassingsmogelijkheden in publieke ruimten. Een gesprek over archeofyten, machosoorten, substraten, zweefvliegen en Great Dixter.
Uniforme bodembedekkers die jaarrond groeien, bevolken heel wat boomspiegels en perken. Ook de mixed border is populair: de klassieke vakbeplanting met afwisselend blokken van eenzelfde soort, aangeplant volgens een kleurschema. Maar andere combinaties van vaste planten? Die zijn in publieke ruimten soms moeilijker te vinden. Prairiebeplanting bijvoorbeeld, geeft met zijn variatie van bolgewassen en grassen een meer natuurlijke aanblik. De evolutieve border ten slotte, is een dynamische plantengemeenschap met een steeds een wisselende uitstraling. Niettemin heerst er vaak terughoudendheid om vaste planten op een uitgebreide en gevarieerde manier toe te passen in openbaar groen.
‘Nochtans gaat er op vlak van beleving in openbare ruimten weinig boven een goed ontworpen, uitbundig bloeiende beplanting die mensen van dichtbij kunnen ervaren,’ werpt Yannick Van der Veken op. Hij is landschapsarchitect bij ontwerpbureau OMGEVING, dat recent onder meer de daktuinen van stadskantoor Den Bell, de grootschalige prairiebeplanting voor het ZAS Cadixziekenhuis (beide in Antwerpen) en het Moermanpark (Roeselare) ontwierp. Van der Veken specialiseert zich in gemengde, naturalistische beplanting. ‘Het is belangrijk om de belevingsintensiteit van beplanting goed in te schatten in een ontwerp. Door te zoneren, creëer je beleving en bovendien kan je de beplanting afstemmen op de onderhoudscapaciteit’, zegt hij.
‘Die zintuigelijke beleving bepaalt de aantrekkingskracht van vaste planten’, beaamt Erik De Waele. ‘Veel kruidachtigen bloeien op een hoogte die voor mensen ideaal is om geuren en kleuren waar te nemen. Ze herinneren ons aan de plek waar onze voorouders vandaan kwamen; in de savanne staan weinig bomen maar wel veel grassen en planten op buikhoogte. Vandaag zijn onze parken de savannes waar we ons thuis voelen en de aanwezigheid van kruidachtigen verhoogt de belevingswaarde ervan.’ De Waele is met zijn ontwerpbureau gespecialiseerd in de opmaak van beplantingsplannen en werkt wereldwijd mee aan prestigieuze projecten. In eigen land was hij betrokken bij onder meer de Casinotuin in Knokke, het Karmelietenklooster in Brugge en het Antwerpse Zuidpark. Hij doceerde bij VIVES jarenlang het vak plant en habitat. ‘De kennis van de habitat, het natuurlijke leefgebied, is nog belangrijker dan de kennis van de beplanting zelf’, legt hij uit. ‘Dat gaat over bodemkunde, klimatologie, beplantingsetages enzovoort. Zeker in een veranderend klimaat moeten we ons ervan bewust zijn dat het begrijpen en het goed kunnen schikken van een habitat de basis is van een goed beplantingsplan.’

(Terug) meer kennis nodig
De term ‘vaste plant’ dekt veel ladingen. De kortlevende soorten zijn degene die vaak het uitbundigst bloeien, terwijl de langlevende soorten wat soberder zijn. Daarnaast zijn er nog halfheesters en kruiden. De Waele en Van der Veken spreken daarom liever over kruidachtigen. ‘Door alles ‘vaste planten’ te noemen worden planten vaak op een foute manier toegepast’, ondervindt Yannick Van der Veken. ‘Het is inderdaad een enorme misvatting dat beplanting iets statisch is’, bevestigt Erik De Waele. ‘Vanuit de architectuur komt het idee dat de zaak af is na het ontwerp. Bij beplanting is het tegendeel waar. Er moet zowel aandacht gaan naar de voorbereiding van de plantplaats als naar de nazorg. Daar valt nog veel in te halen, niet enkel voor kruidachtigen maar ook voor bomen. Een goed uitgewerkt beheersplan is bepalend voor de kwaliteit van het ontwerp op lange termijn.’
Volgens Eva Reybroeck wringt daar het schoentje. Zij is onderzoeker bij Viaverda, het praktijkcentrum voor land- en tuinbouw, waar zij proeven begeleidt rond vaste planten en biodiversiteit. ‘Het ontwerp en het beheer staan vaak los van elkaar’, merkt zij op. ‘Wanneer het ontwerp wordt overgedragen aan de groendienst, heeft die niet steeds de kennis om de beplanting in stand te houden zoals de ontwerper bedoelde. Hoe gaat die kennisoverdracht praktisch in zijn werk?’. Een vraag waar niemand een pasklaar antwoord op heeft maar het gebrek aan kennisdeling is volgens Erik De Waele een essentieel probleem. ‘De groenopleidingen kunnen een grotere rol opnemen voor kennisoverdracht en er is nood aan meer en betere communicatie tussen plantendeskundigen, tuinaannemers en groendiensten. Ook goede vakliteratuur in het Nederlands ontbreekt. Het vakmanschap dat vroeger bij groendiensten aanwezig was, verdwijnt.’ Ook plantenkwekerijen stellen vast dat degelijke kennis ontbreekt om hun planten op een goede manier aan te planten en te onderhouden en zoeken mee naar oplossingen.
Een Belgische plantenkwekerij bedacht het concept van machobeplanting en stelde een lijst op van sterke plantensoorten die snel dichtgroeien en goed bestand zijn ziekten. Het lijkt de ideale oplossing voor wie zich niet kan verdiepen in de complexe materie van habitats. Erik De Waele waarschuwt echter voor het gebruik van ‘passepartoutsoorten’, waarvan Pachysandra terminalis de bekendste is. ‘De macholijst is een fantastisch hulpmiddel om de soortenkeuze gemakkelijker te maken. Maar het mag niet de bedoeling zijn om een lijst af te vinken bij de opmaak van een beplantingsplan. Ook bij machoplanten moet je het ideale habitat goed kennen. Plantenkennis opbouwen doe je niet via catalogi of het internet, het vraagt een diepgaande verkenning en observatie van levende planten. Zo’n lijst kan echter wel nuttig zijn als checklist: heb ik geen gaten laten vallen, wat past er nog in mijn habitat?’ ‘Je mag de soortenkeuze niet beperken tot hoogcompetitieve, bodembedekkende beplanting’, bevestigt Yannick Van der Veken. ‘Het assortiment kortlevende beplanting die zichzelf uitzaait of de langlevende maar traaggroeiende soorten, is veel uitgebreider. Gemengd met één- en tweejarigen, levert dat een veel gevarieerder beeld op.’

Motor voor biodiversiteit
‘Het behoud van biodiversiteit is ontzettend belangrijk’, pikt Erik De Waele in. ‘Intensief ruimtegebruik zoals door wonen, landbouw, infrastructuur en industrie vraagt om tegengewicht in de resterende ruimte. Door de buitenruimte goed te organiseren, kan er een fantastische plek voor biodiversiteit ontstaan. De soms dogmatisch enge benadering van het begrip inheems is een spijtige zaak want het komt de biodiversiteit niet ten goede. Het is een misvatting dat enkel inheemse soorten voor meer biodiversiteit zorgen. Vaak heerst er verwarring tussen de begrippen exoot en invasief. Archeofyten zoals de teunisbloem bijvoorbeeld, zijn niet inheems maar zijn al meer dan 500 jaar ingeburgerd. Stinzenplanten zijn ooit ingevoerd als sierplant en nadien verwilderd. Er is niets mis met het feit dat de mens, net zoals dieren, een rol speelt in de verspreiding van planten. Een studie toonde aan dat het klimaat tien keer sneller verandert dan de snelheid waarmee planten zich kunnen aanpassen.[1] Het sluitstuk is habitatgeschiktheid. Met uitsluitend inheemse soorten gaan we de biodiversiteit niet redden en we hoeven dus niet bang te zijn voor het gebruik van niet-inheemse soorten.’ ‘Daarover ontvangen we regelmatig vragen van plantenkwekers’, bevestigt Eva Reybroeck. ‘Hun klanten willen weten welke de beste soorten zijn voor bestuivers maar ook daarover bestaat nog te weinig kennis. Er bestaan duizenden cultivars van gekweekte planten maar eigenlijk weten we nog steeds niet goed welke daarvan het best bijdragen aan meer biodiversiteit. Nochtans is ondersteuning van fauna zowat de belangrijkste ecosysteemdienst die vaste planten vervullen. Om dat scherper te krijgen, doet Viaverda vergelijkend onderzoek naar het biodiversiteitspotentieel van inheemse en gecultiveerde planten. Een andere bloemkleur kan impact hebben op het aantrekken van hommels, zweefvliegen en andere bestuivers. Op onze proefpercelen zien we op twee vierkante meter meer dan veertig hommels en solitaire bijen.’
Yannick Van der Veken: ‘Biodiversiteitsonderzoek in de beroemde Engelse tuin Great Dixter wees uit dat er in de long border meer aantallen insecten voorkomen dan in het naastgelegen soortenrijke grasland. Het belang van kruidachtigen voor de biodiversiteit kan niet worden onderschat. Een kanttekening daarbij is dat de waardplanten van veel insecten zich niet in de border bevinden maar in het soortenrijke grasland. De border voorziet vooral voedsel en beschutting. Het is de combinatie van beide habitats die ertoe doet.’ ‘Dat klopt’, zegt Erik De Waele, ‘Als beplantingsontwerper kan je met een border focussen op bepaalde momenten. Zo kan je zeldzame insectensoorten extra ondersteuning geven via de bloeiperiode van beplanting. Een gezonde variatie aan insecten trekt op zijn beurt weer bepaalde vogels aan.’ Erik De Waele merkt verder op dat vaak veel te weinig aandacht gaat naar de symbiose tussen kruidachtigen en bomen. ‘Kruidachtigen onder bomen zorgen ervoor dat er geen betreding plaatsvindt en dus geen bodemverdichting’, weet hij. ‘Maar nog belangrijker: ze houden het organisch materiaal vast dat uit de boom valt en zorgen voor een vertering ter plaatse. Het feit dat veel bomen in openbaar domein zelden oud worden, heeft te maken met het ruimen van afgevallen bladeren. Zo gaan essentiële voedingsstoffen verloren, met dodelijke gevolgen voor de boom. Daarnaast hebben vaste planten een klimatologisch gunstig effect. Door water onder de boom vast te houden, blijft de bodem koeler.’ ‘Ook op groendaken bieden vaste planten veel mogelijkheden voor biodiversiteit en zelfs wadi’s kunnen ermee worden aangeplant’, sluit Yannick Van der Veken aan.

De ene bodem is de andere niet
‘In de praktijk zien we vaak nog projecten waar met alle goede bedoelingen teelaarde wordt aangevoerd op plaatsen waar een bloemenweide of natuurlijke beplanting gewenst is’, stelt Eva Reybroeck vast. ‘Dat heeft een averechts effect want zo gedijen ongewenste onkruiden en is er meer onderhoud nodig.’ Yannick Van der Veken ziet in Scandinavië het omgekeerde gebeuren. ‘Daar legt men tegenwoordig een laag van 30 centimeter puur zand aan als toplaag. Het is onkruidwerend en zo creëer je een stressvolle omgeving waarin enkel de stresstolerante soorten gedijen. Zand is meestal lokaal voorradig en in dat opzicht veel duurzamer dan andere minerale mulchings zoals lava, die moeten worden gedolven en getransporteerd. Peter Korn ontwikkelde dit concept van high diversity plantings. In Engeland experimenteert men dan weer met afbraakmaterialen zoals betonpuin dat ter plaatse wordt vermalen tot beplantingssubstraat. Ruderale beplanting doet het goed in zulke arme condities. Kortom, goed nadenken over het juiste substraat maakt een groot verschil in het onderhoud achteraf.’
Viaverda experimenteert samen met Stad Gent en het Gents Milieufront met een soortgelijk project op de oude Fluvius-site in Gent, in afwachting van de herontwikkeling tot school en buurtpark. Eva Reybroeck: ‘Bij de ontharding worden klinkers, betonpuin en onderfundering vermalen en gemengd met de oorspronkelijke onderliggende bodem. Daarin was geen zaadbank meer aanwezig. In dat puinsubstraat testen we verschillende beplantingstypes door inzaaien en aanplanten. Als dit succesvol blijkt, opent dit mogelijkheden voor toekomstige onthardingen. Op een andere site is wel nog een historische zaadbank aanwezig. Daar kijken we wat zich spontaan zal ontwikkelen.’

Terechte vooroordelen?
Ondanks alle voordelen, blijft een aantal hardnekkige vooroordelen over vaste planten overeind. ‘Veel onderhoud’ is dan een vaak gehoord argument. Groendiensten werken dikwijls volgens een vastgelegde planning en hebben niet steeds de mankracht om grote plantenborders te verzorgen. ‘Een terechte bezorgdheid’, knikt Yannick Van der Veken. ‘Maar een goed ontwerp houdt rekening met de planteigenschappen, de groeiplaats, het beheer én de beschikbare middelen. Machobeplanting vereist een voedselrijke, organische bodem die voor een snelle bodembedekking zorgt waardoor onkruiden minder kans krijgen, wat het onderhoud beperkt. Aan de andere kant van het spectrum is er de gemengde, naturalistische beplanting waar een bepaalde dynamiek net gewenst is. Er wordt een samenhangende plantengemeenschap aangelegd die op een voedselarme bodem gedijt en verder spontaan kan evolueren en op die manier ook weinig onderhoud vereist. Het is belangrijk om vooraf in overleg met de groendienst een keuze te maken tussen die twee stromingen.’
De vaak rigide werkschema’s van groendiensten verhinderen soms om in te spelen op de noden van het moment. ‘Groenonderhoud kan je niet plannen in Excel-tabellen’, beaamt Erik De Waele. ‘Je moet rondkijken en zien wat op dat ogenblik nodig is in functie van de omstandigheden: water geven, uitgebloeide bloemen verwijderen, mulchen, … Om te kunnen ingrijpen naargelang het seizoen nat of droog is, heb je een zekere vrijheid nodig. Reactief ingrijpen is nodig wanneer grassen zich teveel hebben vermeerderd, anders verlies je soorten. Je moet het onderscheid kennen tussen langlevende en kortlevende vaste planten en hun vermeerderingswijze kennen. Zo hou je successie in stand.’
Ook de kostprijs komt weleens ter sprake wanneer het over vaste planten gaat. ‘Vaste planten zijn per vierkante meter inderdaad duurder dan een gazon of uniforme bodembedekker’, knikt Yannick Van der Veken. ‘Maar in vergelijking met infrastructuurwerken of straatmeubilair vormt beplanting slechts een fractie van de totale projectkost terwijl ze wel heel beeldbepalend is.’ Uit proeven van Viaverda blijkt dat inzaaien goedkoper is dan aanplanten maar het duurt dan langer om tot eenzelfde beeld te komen.
Nog een cliché: ‘in de winter is er niets te zien’. Vaak werden (en worden) plantenborders na het groeiseizoen ‘winterklaar’ gemaakt door alle verdorde plantendelen te verwijderen. ‘Gelukkig stapt men daar van af’, ondervindt Yannick Van der Veken. ‘Tegenwoordig gebeurt de opschik, het weghalen van dode materialen, vaak na de winter. Er is echter een interessante tussenweg: door de vergane delen van geraniums bijvoorbeeld vóór de winter weg te halen, en de structuurrijke delen te behouden, blijft de border er tijdens de winter acceptabel uitzien.’ Daar ziet Eva Reybroeck meteen de voordelen van in: ‘Dode plantendelen en vooral stengels zijn belangrijk voor de overwintering van insecten. Dat pleit ervoor om de opschik toch vooral na de winter te doen.’ Erik De Waele vestigt de aandacht op het esthetische aspect. ‘De meeste grassen zijn in de wintermaanden heel erg fraai. In combinatie met dauw, vorst of sneeuw ontstaat een poëtische interactie. En niet te vergeten, een heel grote groep vaste planten is wintergroen.’
Plantenkennis is de sleutel voor een succesvolle realisatie van kruidachtigen in openbaar groen. ‘Inzicht in de evolutie van groeicycli moet de ontwerper helpen om een project vorm te geven op basis van de beplanting. Met vaste planten kan je timmeren aan een wereld vol verwondering’, besluit Erik De Waele.
Tekst: Jan Vilain
[1] https://www.researchgate.net/publication/329211242_Hoe_onze_flora_en_fauna_veranderen_door_klimaatverandering_
How_climate_change_affects_flora_and_fauna_in_the_Netherlands
Gerelateerde artikels
